Een visioen van Jesaja (2e Adventszondag A)

Jesaja 11, 1-10 ; Psalm 72, 1-2, 7-8, 12-13, 17 ;
Ro, 15, 4-9 ; Mat. 3, 1-12


1e lezing: Jesaja, 11 en Vergilius, 4de ecloge
Maar uit de stronk van Jesse schiet een telg op,
een scheut van zijn wortels komt tot bloei.
De geest van de HEER zal op hem rusten:
een geest van wijsheid en inzicht,
een geest van kracht en verstandig beleid,
een geest van kennis en eerbied voor de HEER.
Zie goedgunstig neer o de geboorte van dit kind
door wie voor de hele wereld een gouden tijd zal aanbreken.
Hij ademt eerbied voor de HEER;
zijn oordeel stoelt niet op uiterlijke schijn,
noch grondt hij zijn vonnis op geruchten.
Over de zwakken velt hij een rechtvaardig oordeel,
de armen in het land geeft hij een eerlijk vonnis.
Hij draagt gerechtigheid als een gordel om zijn lendenen
en trouw als een gordel om zijn heupen.
Deze jongeman zal het leven der goden delen,
regeren zal hij over een rijk van vrede.
De onbebouwde aarde zal vanzelf eerstelingen voortbrengen,
de geiten met volle uiers keren spontaan terug naar de stal,
de runderen vrezen de leeuwen niet meer.
Dan zal een wolf zich neerleggen naast een lam,
een panter vlijt zich bij een bokje neer;
kalf en leeuw zullen samen weiden
en een kleine jongen zal ze hoeden.
De adder zal sterven, het gifkruid zal vergaan,
en de exotische, geurige amoom zal overal ontluiken.
Niemand doet kwaad, niemand sticht onheil
op heel mijn heilige berg.
Want kennis van de HEER vervult de aarde,
zoals het water de bodem van de zee bedekt.

Evangelie: Matteüs, 3, 1-12

Commentaar
Waarom heb ik Vergilius, die heidense auteur, binnengesmokkeld in deze commentaar ? Heel eenvoudig: omdat het mensen waren zoals wij, met dezelfde pijnen, dezelfde tegenslagen, dezelfde verlangens, dezelfde dromen. Ik weet het, de teksten uit onze liturgie zijn vaak te mooi, ze beantwoorden niet aan de ruwe, ruige realiteit van elke dag. Maar het zijn idealen, visioenen, dromen.
Iedereen droomt in zijn slaap, al weten we vaak niets meer van onze dromen. Maar als je niet meer droomt, dan ben je dood. Dromen en verwachtingen horen bij het leven. Daarom wil ik al die visioenen van dichters en profeten koesteren en bewaren: zij hadden een diep besef van het leven en konden dat op onnavolgbare wijze formuleren. Ik ben dichter noch profeet: daarom hou ik van de psalmen, de spreuken, de profeten.

Jesaja schreef zijn visioen toen het koninkrijk Juda in de 8ste eeuw voor Christus een vazalstaat was van Assyrië. Op het einde van de 1ste eeuw v. C., na bijna 100 jaar burgeroorlog, schreef Vergilius zijn dromen over een nieuwe wereld. Dromen behoort tot het wezen van de onvolmaakte en dus opstandige mens.

Misschien moesten we de volgorde van de lezingen omdraaien: Jesaja is een eindpunt. Johannes de Doper is het begin. Als het evangelie volgens Matteüs wordt geschreven in de jaren 70, zijn de eerste christenen overtuigd van het nakende, apocalyptische einde der tijden. Vandaar dat het evangelie zo dreigend begint. Johannes, een neef van Jezus, wordt opgevoerd als de oudtestamentische profeet Elia. De terugkeer van Elia is een teken dat de Messias in aantocht is. De woestijn, een kemelharen kleed, sprinkhanen, wilde honing ... en een taal die past in donderpreken: adderengebroed, de bijl ligt al aan de wortel van de boom, hij zal het kaf verbranden in onblusbaar vuur ... Hij spaarde met zijn taal bezetter noch koning, het zou hem zijn kop kosten, en op de icoon zie je aan zijn voeten in een gouden schaal zijn hoofd: prijs die Salome vroeg om voor Herodes te dansen.

De talrijke toehoorders kregen schrik en lieten zich dopen in de Jordaan. Niet dat daarmee hun zieltjes witgewassen waren. Die doop is het uiterlijke teken van hun "bekering".

Aan donderpreken hebben wij geen boodschap meer. Sinterklaas en zwarte piet boezemen ons geen schrik meer in. Toch blijft het eerste woord van Johannes zinvol: "metanoeite", kom tot inkeer wordt er vertaald, maar eigenlijk zegt het Grieks: verander je mening, bekijk de zaken anders ...